Een schilderij van Jozef Israëls hangt in de kamer van de Israëlische premier in het Israëlische parlement, de Knesseth. Jozef Israëls, geboren in Groningen, is een van de belangrijkste joodse kunstenaars in de geschiedenis. Zijn schildercarriere begon tijdens zijn jeugd in Groningen. Daar gaven zijn ouders gaven hem een joodse opvoeding mee. Als oude man bleef hij vanuit zijn woonplaats Den Haag terugkomen naar Groningen. Daar wordt hij nog steeds als een echte Groninger schilder beschouwd. En als de Rembrandt van de 19 eeuw. Israels wordt gezien als een van de meest vooraanstaande personen die de joodse gemeenschap in Groningen heeft voorgebracht. Maar ook zijn voorouders speelden een belangrijke rol in de joodse, grotendeels Ashkenazische (uit Duitsland en Oost Europa afkomstige) gemeenschap van Groningen.

Een betovergrootvader van Jozef Israëls was Moses Goldsmit, een jood die zich vanuit Hamburg in Groningen gevestigd had. Moses was een van de eerste succesvolle joden in de universiteits- en handelsstad. In 1731 gaf het stadsbestuur hem toestemming een bank van lening (waar geld uitgeleende werd in ruil voor een onderpand) te beginnen. Dat betekende ook het begin van een georganiseerde joodse gemeenschap in Groningen. Want korte tijd later ruimde hij in zijn huis annex bankkantoor een ruimte in die als synagoge gebruikt werd: de eerste regelmatig gebruikte joodse gebedsruimte in de stad. Een kleinzoon van Moses, Abraham Levi Israëls, was de grootvader van Jozef Israëls. Abraham Levi was koopman en behoorde in 1812 tot de vijftig joden in de stad Groningen die de hoogste belasting betaalden. Dat betekent dus dat hij tot de rijkste mensen van de stad hoorde.

De joodse gemeenschap in Groningen groeide sterk, toen Jozef Israëls op 27 januari 1824 ter wereld kwam. Er leefden toen zo'n duizend joden in de stad. Een kwart eeuw eerder waren dat er nog maar een kleine vierhonderd. En de joodse gemeenschap bleef groeien, tot ongeveer drieduizend zielen een eeuw later.

Jozef werd geboren als derde kind van Hartog Abraham Israëls en en Mathilde Polack. Het gezin met tien kinderen behoorde tot de rijke bovenlaag van de stad Groningen en kon zich een voornaam herenhuis aan de Vismarkt nr. 86 veroorloven, net buiten de joodse volksbuurt.

Vader Hartog Abraham handelde in effecten. Moeder Mathilde Polack was de dochter van een apotheker uit Leeuwarden. Volgens Jozef Israëls biograaf en vriend Jan Pieter Veth waren beide ouders beschaafde joodsche lieden. In het gezin bestond veel aandacht voor kunst en religie. Hartog Abraham las veel en 'maakte hij bij gelegenheid wel eens een vers. Mathilde was een lief en godsdienstig vrouwtje. Volgens Veth was het ouderlijke huis aan de Vismarkt een goede voedingsbodem voor Jozefs latere ontwikkeling tot kunstenaar.

De geschilderde afbeeldingen die er te zien waren, zouden hem als klein kind geprikkeld hebben om zich te interesseren in de kunst. In de slaapkamer van zijn ouders hing Frans behang met een voorstelling van een wijnoogst en alles wat daarbij hoorde: figuren die manden vol druiven op den rug dragen, plukkende meisjes en meer van dien aard, wat het kind zeer boeiden. In de wanden van de salon waren kleurige en levendige teferelen geschilderd door de Groninger kunstenaar Egbert van Drielst. Israels kon zich op hoge leeftijd nog herinneren dat een van die taferelen een opgetuigd oorlogsschip dat een kanon afschoot voorstelde.Jozef werd traditioneel joodse opdevoed. In 1837 werd hij bar mitswa (meerderjarig volgens de joods regels). Die gebeurtenis maakt grote indruk op hem. In zijn latere leven kon hij zich goed een vers uit Exodus herinneren dat hij bij zijn bar mitswa in de oude synagoge in de Folkingestraat moest voorlezen: ˜Zie, Ik zend eenen engel voor uw aangezicht, om u te behoeden op dezen weg, en om u te brengen tot de plaats, die Ik bereid heb". Het vers is, waarschijnlijk op zijn verzoek, op Israels grafsteen terechtgekomen. In huize Israels werden traditioneel joods geleefd: de spijswetten werden nageleefd door kosjer te eten, op de sjabbat werd niet gewerkt en de joodse feestdagen werden gevierd. Vader Hartog Abraham legde zoals gebruikelijk doordeweeks bij het ochtendgebed de tefillin (gebedsriemen)

Hij ging, net als alle andere joodse kinderen, naar de openbare school. Mogelijk bezocht hij daarnaast de joodse school Tiferet Bachoerim (sieraad van jongemannen) in de stad. Daar werd kennis van het Hebreeuws, de Tora en de Talmoed onderwezen. In elk geval kreeg hij Hebreeuwse les van een Poolse jood die in de Folkingestraat woonde, Isaac Jojada Cohen. De lessen waren bedoeld als voorbereiding voor Israels' bar mitswa. Wellicht dankzij de lessen van Cohen beheerste Israels later het Hebreeuws goed en citeerde hij later vaak joodse gezegden.

De band tussen Israels en zijn leraar Cohen moet tamelijk sterk geweest zijn. Dat blijkt wel uit het volgende verhaal dat Israels later vertelde. Cohen was al bijna tachtig jaar oud en bijna blind. De twaalfjarige Israels bracht naar eigen zeggen de oude Cohen regelmatig in de winter, door wind en sneeuw, naar de synagoge in de Folkingestraat. Daar stonden ze dan samen voor de bevroren ramen te bidden. Het is een romantisch beeld zoals die later vaak in Israels’ schilderijen terug te vinden zijn.

 

Toen deze Hebreeuws-leraar Cohen nog niet blind was, liet Israels hem wel eens zijn tekeningen zien. Israels herinnerde zich later nog dat Cohen hem eens vroeg waarom een persoon op een van zijn portretten er zo treurig uitzag. De jonge Israels wist zo gauw geen antwoord, maar duidelijk is nu dat hij als jonge tekenaar het al erg leuk vond sentimentele dingen te tekenen.

Lees ook over hem op:;

 

Bekijk zijn werk op:

http://www.allposters.com/gallery.asp?startat=%2Fgallery.asp&CID=F5ACE0B58C4E46ADBBE79D7068FC7F63&txtSearch=israels&imageField2.x=21&imageField2.y=15